Oncologieverpleegkundigen komen tijdens hun werk geregeld in aanraking met potentieel gevaarlijke antikankermiddelen, en moeten beschermd worden tegen de risico’s daarvan. De European Oncology Nursing Society (EONS) heeft in 2020 de European Cancer Nursing Index (ECNI) ontwikkeld: een bevraging waarin Europese oncologieverpleegkundigen hun ervaringen kunnen delen. In 2022 is de ECNI nogmaals uitgezet, ditmaal om de bevindingen te actualiseren én om mogelijke verschuivingen in het werkveld in de gaten te houden.
De ECNI-bevraging beslaat 5 beroepsdimensies:
Onlangs zijn in The European Journal of Oncology Nursing de resultaten gepubliceerd van een analyse van de ECNI 2022-resultaten die betrekking hebben op het veilig uitvoeren van het werk. Aan de bevraging deden ook 26 Belgische oncologieverpleegkundigen mee.
In totaal deden 630 verpleegkundigen uit 29 Europese landen mee aan de ECNI 2022-bevraging. Zweedse (15,7% van de deelnemers), Italiaanse (15,6%) en Spaanse (15,1%) oncologieverpleegkundigen waren het meest vertegenwoordigd. Ter vergelijking: 4,1% van de deelnemers kwam uit België. Het overgrote merendeel van de deelnemers was vrouw (89,2%) en bijna de helft (45,6%) werkte al 21 jaar of langer als verpleegkundige. Ongeveer een kwart (24,1%) werkte al 21 jaar of langer als verpleegkundige binnen de oncologie.
87,8% van de deelnemers gaf aan dat er op de werkplek geschreven richtlijnen beschikbaar waren voor het veilig omgaan en toedienen van gevaarlijke antikankermiddelen. 81,6% zei toegang te hebben tot beschermende kleding en kits voor het opruimen van gemorste cytotoxische middelen. Ongeveer 1 op de 20 deelnemers (5,2%) had helemaal geen toegang tot deze middelen. Meer dan de helft (64,3%) van de deelnemers gaf aan nooit zelf gevaarlijke antikankerbehandelingen te hoeven voorbereiden op de werkplek. In dat geval werd dit gedaan door de apotheek. Een op de vijf (20,6%) deelnemers zei dat op hun werkplek systematisch gecontroleerd werd op de aanwezigheid van gevaarlijke geneesmiddelresiduen door middel van een veegtest.
Een meerderheid (62,4%) van de bevraagden gaf aan dat er op hun werkplek geschreven richtlijnen beschikbaar waren voor het veilig omgaan met gevaarlijke geneesmiddelen wanneer verpleegkundigen zwanger zijn en/of borstvoeding geven. Vaak (69,5%) bleken verpleegkundigen andere taken toegewezen te krijgen tijdens een zwangerschap en/of het geven van borstvoeding, zodat er geen direct contact aan gevaarlijke geneesmiddelen meer was.
Ongeveer de helft (53,3%) van de bevraagde verpleegkundigen zei dat nieuwe verpleegkundigen een introductieopleiding kregen over het omgaan met gevaarlijke geneesmiddelen. Interessant daarbij was dat grote verschillen te zien waren tussen de verschillende landen: in Spanje, Italië, Griekenland en Portugal kreeg het merendeel van de verpleegkundigen geen introductieopleiding, terwijl de meeste verpleegkundigen in België, Zweden, Ierland, Nederland, het VK, Finland, Polen en Georgië wel een introductieopleiding aangeboden kregen.
Volgens 54,9% van de deelnemers was een werknemersbeleid beschikbaar over vrij kunnen spreken of klokkenluiden. Ook deze uitkomst wisselde sterk per land: dit type beleid was beschikbaar voor het merendeel van de deelnemers uit het VK, Polen, Finland, Portugal, Zweden en Italië, maar niet in Griekenland. Van de 26 Belgische deelnemers gaven er 14 (53,8%) aan dat er wel een beleid voor vrije spreken of klokkenluiden was op hun werkplek, 2 zeiden dat dit soort beleid er niet was en 10 deelnemers wisten het niet zeker. In 44,4% van de gevallen werd op de werkplek altijd navolging gegeven aan de European Working Time Directive; het EU-initiatief waarin beschreven staat hoeveel uren medewerkers maximaal mogen werken.
Uit de ECNI 2022-bevraging van EONS is gebleken dat er voor Europese oncologieverpleegkundigen meestal voldoende middelen en richtlijnen beschikbaar zijn om veilig te kunnen werken. De aanwezigheid hiervan verschilt echter sterk van land tot land, en er blijft zeker ruimte voor verbetering.
Bron